vrijdag 3 juni 2011

zaterdag 27 februari 2010

zaterdag 16 mei 2009

vrijdag 26 december 2008




spin
spin
spin
around






zaterdag 29 november 2008

Eeuwig Leven

Ooit had ik gewenst voor een eeuwig bestaan
Een vage herinnering
Toen er nog mensen waren
water, dieren, planten
Het zoemde van leven,

Flora en fauna
Nu is dat alles weg, net zoals de mensen
Tout est pardu
Toute est perdu
Maar ik heb het oneindige leven
de aarde is droog en zilt
zero vegetatie
Waar ooit oceanen waren zijn nu metersdiepe dalen
Waar kleine en grote wervelwinden razen door de zoute vlakten
De zon gaat onder,

Duisternis
en daarmee komt de eenzaamheid
Inktzwart in een toch snikhete woestijn
het is zo donker
het is te stil
het ijle lied van de dood,

angst
ik word gek
Ik wil het uitschreeuwen
Misschien schreeuw ik het al uit
En niemand die mij hoort,

Mijn wereld bestaat nu alleen nog maar uit stof
De mensen... die hebben het gedaan
en ik ben de laatste op aarde.

maandag 17 november 2008

Vreemd

Een vaal en verkleurd lieveheersbeestje loopt met zijn korte pootjes over een stuk grijze betonnen stoep. Iets verder laat een roodgoud gekleurd eikenblad los van Moeder Boom en dwarrelt gedwee naar beneden. Er is geen greintje wind. Of toch? Een zacht briesje zwiept het blad toch nog even naar een andere destinatie. Nog een goudgekleurder herfstblad valt van de Quercus rubra naar beneden en land lieflijk naast ons lieveheersbeestje. Een tweede blad land op ons lieveheersbeestje. Een hele berg bladeren wordt lomp op de plek waar het lieveheersbeestje zich bevind gekwakt. Het is een gemeentewerker met een halfnat sjekkie in zijn mond die met een hark het fietspad bladvrij probeert te maken. Ineens worden de geluiden van de stad hoorbaar. De bomen veranderen. Ze doen het patroon lente zomer winter herfst
En blijven dit doen. Terwijl de mensen op hun gemak over straat banjeren. Een jongeman op de fiets in zijn deftige pak die net de achterkant van de hark van de gemeentewerker kan ontwijken. Een zoenend homostelletje op een van de bankjes onder de eik. Ze zijn niet onder de indruk van de voortdurende jaargetijdenwissel. En de stroom auto’s die zich druk een weg banen om zo snel en geïrriteerd mogelijk van a naar b te komen ook niet. Een bruine BMW ramt een wit bestelbusje omdat deze niet snel genoeg optrok toen het licht groen werd. Twee net geklede mannen stappen uit de witte bestelbus. De man uit de BMW stapt ook uit. Ze beginnen te vechten. Slaan en schoppen elkaar. We zoemen in op een van de ramen van de torenhoge grijze betonnen gebouwen die bij het kruispunt staan. We kijken vanuit het raam naar binnen en zien een vrouw van een jaar of 35 ons strak aankijken. Door de ogen van de vrouw kijken we uit het raam naar buiten, naar de verkeersrel die zich op straat plaatsvindt. De eigenaars van de bestelbus en de BMW lijken heel klein vanaf hier. De vrouw staart uit de raam en zegt hardop “ Ik wil je hersenpan inslaan met een honkbalknuppel waar roestige spijkers uit steken” Ze hoort de pennen op papier krassen even stoppen. Ze kijkt verschrikt op. Waar kwam dit vandaan. Had ze dit hardop gezegd? De kinderen in haar klas kijken naar haar. Ze kijkt verdwaasd naar het blaadje dat ze in haar handen heeft en begint verder te dicteren: “De sterappel is in Nederland een zeer belangrijk ras geweest. Vooral in Oost-Brabant en Limburg, maar ook in de Betuwe, Utrecht en de IJsselstreek werd de sterappel geteeld.” De kinderen beginnen weer ijverig te schrijven. Ze dicteert verder: ze hebben een rode ster bij het klokhuis en roze vruchtvlees.” Ze kijkt op en merkt dat de klas leeg is. Elke oogknippering verdwijnen de leerlingen om vervolgens weer gewoon aanwezig te zijn. Ze knijpt haar ogen samen en doet haar gezicht een beetje schuin om het beter te snappen wat er aan de hand is. Een luide krijs doet de grondvesten beven. Ze schrikt zo erg dat ze een beetje de lucht in sprong. Een secundaire gil volgt. Het is onduidelijk of het een man of een vrouwengil is maar vastberaden laat ze de lege klas voor wat hij is en loopt de gang op. Ze loopt de gang af en de trap naar beneden, door de gang met de twee paardenposters waar ze al zolang ze zich kan herinneren een hekel aan heeft. Ze kijkt met een lichte afschuw in haar ogen als ze er langs moet. De tijd lijkt ook langzamer te gaan terwijl een lichte siddering haar nekharen overeind doen staan terwijl de paarden haar aankijken. Aan het eind van de gang staat ze voor een deur met een grote groene cijfers 00FF00 geschreven, ze houdt de klink vast en twijfelt even. Ze laat de klink los. Ze pakt de klink weer stevig vast en opent de deur, loopt met grote passen door de kamer erachter om vervolgens weer voor een deur te staan, ze opend de deur,de trap erachter naar beneden en aan het eind van de gang komt ze in een grote lege ruimte. Midden in de ruimte staat iets ze loopt ernaar toe. De muren van het lege magazijn lijken wel zilver. Er hangen geen lampen. Waar komt et licht vandaan? Dichter bij het midden van deze reusachtige kamer staat een klein klassiek tafeltje gemaakt van eik en met ingelegde stukjes ebbenhout. Er zit een lade in de kast waaruit een verroeste sleutel uitsteekt. Bij een van de tafelpoten ligt een roodgoud gekleurd eikenblad. Op de tafel staat een vreemd aandoende vaas met niet thuis te brengen bloemen. Ze hoort de gil opnieuw. Deze keer lijkt het uit haar mond te komen? Ze kan het niet herinneren. Ze kan niks herinneren. De bloemen verwelken in een snel tempo tot er niks meer dan een stinkende bruinzwart kleurige drab op en in en naast de vaas over is gebleven. Met haar rechterhand voor haar neus en mond probeert ze het kokhalzen tegen te houden. Met haar linkerhand pakt ze de verroeste sleutel en terwijl er een beetje roest van afbrokkelt en op de grond valt klikt het slot open en trekt ze het kastje open. Ze pakt met beide handen het kristallen pistool uit de lade en bekijkt het eens goed. DE loop is ingelegd met gouden ornamenten, de rest is van puur kristal. Ze houdt het tegen haar slaap. Het voelt koud aan. Ze drukt het spelend tegen haar neus. Ze gaat op haar knieën zitten. Vervolgens steekt ze de loop in haar mond in haar mond. PANG. Ze zakt in elkaar Grote Spetters vers mooi rood bloed op de epoxy vloer. Het bloed uit haar hoofd stroomt zachtjes. Het bloed vormt letters, de letters vormen een naam Hadewich. De vrouw staat ineens weer voor het raam in het klaslokaal voor een klas kinderen die geduldig wachten tot hun strenge juf weer verder gaat met het dictee.

Haiku

Kleine lantaarn
in jou ogen zie ik nu
mijzelf weerkaatst


Met de riemen vast
laat de werkelijkheid los
fantaseren mag


Zoete waarneming
jij lachte heel liefdevol
in de zomerzon